zaterdag 1 december 2012

NOTITIES BIJ EEN KUNSTVEILING (2)



In de verzamelgeschiedenis van de Ploeg vallen twee lijnen te onderscheiden. De eerste werd ingezet in de jaren vijftig door Jos de Gruyter, die het artistieke belang van de kunstkring inzag, maar ook besefte dat dit belang grotendeels was gebaseerd op het vroege werk uit de jaren twintig, en niet, of in veel mindere mate, op de vaak omvangrijke productie van dezelfde schilders na die tijd. Dit gold in sterke mate voor Johan Dijkstra, die met een wasverf schilderij van een landschap bij Blauwborgje, met op de achterkant een afbeelding van het Reitdiep, het topstuk voor de veiling leverde. Het hoort misschien niet thuis in het linker rijtje, maar dan toch in ieder geval wel in de eredivisie van vroege Ploegwerken. Hier had een serieuze Ploegverzamelaar een belangrijk stuk aan zijn collectie kunnen toevoegen, want het gaat hier een werk van een kwaliteit die maar zelden op de markt komt. In het algemeen brengen, ondanks de economische malaise, topstukken hun prijs nog wel op, iets wat ook duidelijk werd bij het zelfportret aan de ezel dat in het voorjaar voor 35000 euro werd verkocht bij Methusalem in Assen en waarover in KFN Nieuws uitgebreid werd bericht. Maar, misschien omdat het qua beeld iets minder spectaculair was, bleef dit werk, met een limiet van 28000 euro, onverkocht. Helaas.


De tweede lijn is een meer formele benadering, die met name voor rekening van de kunsthandel komt. Op grond van de reputatie die de Ploeg en de Ploegschilders uit de jaren twintig hadden verworven, werden daarna ook latere werken van dezelfde kunstenaars onder hetzelfde label gepresenteerd als belangrijk, en dus kostbaar. Een goed voorbeeld  hiervan is lotnummer 254, 'Winterzon Paterswoldesemeer', eveneens van Johan Dijkstra, maar nu een werk uit 1945. Het is een tamelijk matig schilderij, herkenbaar door stijl en thematiek, naar geen werk dat zich kwalitatief onderscheidt van dat van vele andere schilders in die tijd. Een richtprijs van 20.00 - 30.00 euro lijkt dan ook buiten proportie, en eerder ingegeven door de naam van de kunstenaar dan door het werk zelf. Er werd, misschien begrijpelijk, niet op geboden..



Veel interessanter, maar van een andere orde, was een kleurige krijttekening van Dijkstra uit c. 1925, 'Reitdiep met steenfabriek'. Het is in feite weinig meer dan een snelle schets, en ook nog ongesigneerd, maar het toont wel de vrijheid en de bereidheid tot experiment die zijn vroege tekeningen kenmerken, maar die helaas later nog maar zelden voorkomen. Het was een van de weinige werken die boven de hoogste richtprijs uitstegen, maar voor 400 euro mag de nieuwe eigenaar zich gelukkig prijzen.




Als er iets is dat deze veiling duidelijk maakt, is het dat de tijd dat er blind op naam gekocht werd voorbij is. En dat valt alleen maar toe te juichen, hoe vervelend  dat misschien ook is voor degenen die dat destijds wel hebben gedaan en nu tot de conclusie moeten komen dat hun bezit vaak in waarde meer dan gehalveerd is.  Een vanitas stilleven van George Martens uit 1939, met doodskop en champagnefles, illustreert ten overvloede dat Martens, die toch een aantal prachtige werken op zijn naam heeft staan, in die tijd artistiek gezien volstrekt de weg kwijt was. Het kan alleen maar omschreven worden als een pijnlijk slecht schilderij, dat op geen enkele manier, ook niet op grond van zijn eerdere werk, een richtprijs van 2000-3000 euro rechtvaardigt. Gelukkig, zou je bijna zeggen, werd het niet verkocht. Een stilleven met bloemen uit 1933, dat qua onderwerp misschien weinig spectaculair viel te noemen, maar in zijn kleurgebruik wel dichter bij de geest van de Ploeg uit het voorgaande decennium stond, ging, terecht, van de hand voor 2500 euro.
Het valt te hopen dat, met name bij de Ploeg, een beroemde naam niet langer wordt beschouwd als een soort brand name, met een automatisch daaraan gekoppelde vaste waarde, maar dat prijs veel meer gerelateerd wordt aan de artistieke kwaliteit. En dan zullen sommige werken waardevast blijken, maar heel veel andere een ingrijpende herwaardering ondergaan.



Waar George Martens in ieder geval nog kan bogen op een aantal topwerken uit de hoogtijdagen, is de positie van Henk Melgers altijd enigszins problematisch geweest. Op puur formele gronden kan hij een Ploegschilder worden genoemd, omdat hij tussen 1925 en 1939, zij het met tussenpozen, lid was van de kunstkring. Maar met de Ploeg als expressionistische stroming heeft zijn werk weinig te maken. Afgezien van een enkel oogsttafereel, dat ook nog sterk aan Dijkstra doet denken, zijn de landschappen uit die tijd uitgesproken zwak en het is de vraag of hij zonder zijn Ploeglidmaatschap überhaupt zou zijn opgemerkt. Dat zijn gouache van een spoorwegovergang (lotnr 55, richtprijs 500-700) toch nog voor 250 euro werd verkocht, viel dan ook mee. Een misschien weinig spectaculair, maar wel beter geschilderd stilleven  (nr3, 2000-3000) bleef echter onverkocht.
Henk Melgers was een uiterst beperkt schilder en het meest opvallende aan zijn latere werk, dat meestal wordt gedateerd in de jaren vijftig, is de enigszins merkwaardige keuze van zijn onderwerpen. Hoewel hij destijds allang in Amsterdam woonde, schilderde hij een soort magisch-realistische taferelen die meer opvallen door de curiositeitswaarde dan door hun artistieke kwaliteit. Ook deze schilderijen zijn in Groningen in de loop der jaren uitgebreid gepresenteerd, ondanks het feit dat ze met de Ploeg eigenlijk niets meer te maken hedden. Op de veiling van Methusalem in Assen, een week eerder, bleef een aantal van deze late werken, met forse richtrpijzen van rond de vijfduizend euro, onverkocht en ook bij het Venduehuis der Notarissen in Rotterdam was, bij een schatting van 4-5000 euro, geen belangstelling voor Henk Melgers. Terecht, ben je dan bijna geneigd te zeggen.



Eén schilderij verdient, wat mij betreft, nog een speciale vermelding. Het is van de hand van Johan Faber, een kunstenaar die, op grond van zijn totale oeuvre, niet als buitengewoon belangwekkend kan worden beschouwd. Faber is Ploegschilder, maar alleen in strikt formele zin. Hij was weliswaar, zij het tussenpozen, tot aan de oorlog lid en had ook vele contacten binnen de kunstkring, maar in zijn werk stond hij ver van zijn  expressionistische kompanen af. Behalve in dit schilderij, een portret van zijn vrouw Bouwien. Het is, bij mijn weten, het enige werk waarin hij meegaat in het experiment in vorm en kleur dat hij om zich heen in volle hevigheid in gang zag. Het resultaat hoort misschien niet bij de beste portretten van de Ploeg, maar is toch belangwekkend genoeg om, in ieder geval naar mijn mening, een plaats te verdienen in de collectie van het Groninger Museum. Het was al te zien op de overzichtstentoonstelling in Pictura in 2007 en nu was het dus te koop, met een uiterst bescheiden richtprijs van 3-4000 euro. Tijdens de veiling werd er, vreemd genoeg, niet geboden, maar in de naverkoop werd het gelukkig alsnog verkocht. Moge het een goede bestemming krijgen.

*   *   *   *

Al ruim voor de veiling zelf, vanaf het moment dat de aangeboden werken met bijbehorende schattingen op het internet waren verschenen, kreeg ik het gevoel dat dit, in ieder geval in symbolische zin, wel eens het einde van een tijdperk vormen, een gebeurtenis die in harde cijfers duidelijk zou maken in welke richting de noordelijke kunstmarkt zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. En dat werd het ook. Wat deze veiling naliet was in de eerste plaats een gevoel van ontnuchtering. De stoelen achter mij werden ingenomen door enkele vertegenwoordigers van de lokale kunsthandel en met regelmaat vielen onderdrukte kreten te horen in de geest van 'Nee toch!' en 'Dat kan toch niet!', als er weer een werk werd getoond dat nog niet zolang geleden het drie- of viervoudige van de richtprijs moest kosten. Vanuit een ouder perspectief was deze reactie alleszins begrijpelijk, maar het verloop van de veiling toonde aan dat de door Ter Borg gehanteerde schattingen allesbehalve onrealistisch waren. De economische recessie, gecombineerd met een zekere Ploegmoeheid veroorzaakt door een jarenlang met Ploeg overvoerde kunstmarkt, heeft geleid tot een nieuwe werkelijkheid, waarin voor vele gekoesterde illusies geen plaats meer is.

Voor de noordelijke kunstwereld is een kunstveiling van groot belang en het valt in Richard ter Borg te prijzen dat hij in deze tijd het experiment heeft aangedurfd. Velen hadden hem, al dan niet uit eigenbelang, een betere opbrengst gegund, maar over één ding was iedereen het eens: het is te hopen dat het niet bij deze ene veiling blijft en dat hij erin slaagt om, zoals hij op zijn website aankondigde, van deze kunstveiling een traditie te maken.



NOTITIES BIJ EEN KUNSTVEILING (1)



De veiling die kunsthandel Richard ter Borg onlangs in Groningen organiseerde was in verschillende opzichten een bijzondere gebeurtenis. Tijdens de kijkdagen werden door veel bezoekers herinneringen opgehaald aan de halfjaarlijkse kunstveilingen bij Van den Hende, maar tegelijkertijd werd ook duidelijk hoezeer de kunstmarkt in de tussentijd is veranderd. Ten dele zijn die veranderingen toe te schrijven aan de economische recessie, maar dat is zeker niet de enige factor die een rol speelt in de soms schrille contrasten die deze veiling te zien gaf in vergelijking met  de bloeiperiode in de noordelijke kunsthandel ten tijde van de veilingen aan de Westerbinnensingel.

Dat Richard ter Borg zich van deze veranderingen terdege bewust was, viel al te lezen aan de richtprijzen op de website. Bescheiden richtprijzen kunnen de verkoop stimuleren, maar de hier vermelde bedragen werden in sommige kringen, door mensen die op de hoogte waren van de prijzen die de afgelopen jaren voor vergelijkbare werken in de kunsthandel werden gevraagd, als licht schokkend ervaren. Zouden die werken niet meer opbrengen? Of zouden ze alleen maar als startprijs gelden en zouden de opbrengsten in de praktijk veel hoger uitvallen?

Het veilingaanbod was, zo werd al meteen duidelijk, niet nieuw.Veel van de aangeboden werken waren, korter of langer geleden, in de etalages van de kunsthandel te zien en de particuliere inbreng was voor een belangrijk deel afkomstig uit zijn klantenbestand.  Dat ruime, maar relatief smalle aanbod heeft echter ook een voordeel. Een veiling biedt een momentopname van de marktwaarde van kunst en kunstenaars, en een veiling met een dwarsdoorsnee van Groninger kunst zou dus een indicatie kunnen geven van de ontwikkelingen in de markt gedurende de laatste jaren.

De verwachtingen waren dus licht gespannen toen Richard ter Borg om zeven uur met de veiling van start ging. Bij een aanbod van 250 nummers is het onmogelijk om alle kunstenaars  van commentaar te voorzien, maar enkele wil ik er graag uitlichten.

[wordt vervolgd ]