zondag 31 mei 2015

WIND EN WATER IN MUSEUM BELVEDERE

 

De nieuwe tentoonstelling in Museum Belvedère is getiteld Improvisaties op wind, water, wad. Geen titel die je meteen met rode konen het gaspedaal doet intrappen richting Oranjewoud. Integendeel, zou ik haast zeggen. Want al dat waddengedoe, hebben we daar langzamerhand niet wat veel van gezien? Het artistieke waddentoerisme lijkt de laatste jaren welhaast epidemische vormen aan te nemen. De term ‘waddenschilder’, een woord dat volgens mij tien jaar geleden nog niet eens bestond, is nu een algemeen geaccepteerde benaming geworden voor kunstenaars die ons   hardnekkig bestoken met hun sfeervolle impressies van licht, lucht en water. Een aanzienlijk deel daarvan stemt alleen maar tot grote treurigheid en lijkt uitsluitend bedoeld om misbruik te maken van de vakantiesentimenten van randstedelijke badgasten. Maar die kunnen we overslaan. Ernstiger is dat ook kunstenaars die eerder te goeder naam en faam bekend stonden zich recentelijk, om hen moverende redenen, in het wadwezen hebben menen te moeten storten. Opportunisme? Ik weet het niet. Ze hebben soms ook wel degelijk goed werk gemaakt, dat zeker verdient om getoond te worden. Maar laten we eerlijk zijn, in laatste instantie gaat het wel allemaal over hetzelfde. Licht en lucht. Wind, water, wad. Veel wad. En geen mens te bekennen. En voor de rechtgeaarde vastelander annex stadsmens is dat op de lange duur toch wel wat erg mager. Er moet toch meer in het leven zijn, denk je dan, en dus ook in de kunst. Daar komt nog bij dat Eb en vloed, de afscheidstentoonstelling van Thom Mercuur, nog maar vijf jaar geleden is en velen van ons nog helder op het netvlies staat. Dus om nu weer een hele tentoonstelling te wijden aan slik en kwelder, al dan niet doorschenen wolkenranden, het licht op het water en pittoreske doorkijkjes in de duinen, ik weet het niet.

Het was, samenvattend, niet geheel en al onbevooroordeeld dat wij ons in de late middag vervoegden in het onvolprezen museumcafé van Belvedère teneinde de opening van de expositie bij te wonen en persoonlijk polshoogte te nemen. Directeur Han Steenbruggen legde uit dat dit geen incidentele tentoonstelling was, maar oorspronkelijk deel had moeten uitmaken van een veel groter project, dat zich zou uitstrekken over Friesland, Groningen en Noord-Duitsland en waaraan meerdere musea in die gebieden een bijdrage zouden leveren. Om verschillende redenen was het echter nooit van de grond gekomen en nu had Belvedère besloten om het dan zelf maar te doen. Van die grootschalige ambitie is nog wel iets blijven hangen. De tentoonstellong biedt schilderijen, foto’s, video’s, installaties, textielkunst en poëzie van meer dan zeventig kunstenaars. Niet alleen beslaat hij alle twaalf kabinetten plus een stukje van de grote zaal, ook in het omringende landgoed heeft een aantal kunstenaar ‘iets’ met het thema gedaan. Een tentoonstelling van die omvang is natuurlijk een  waagstuk, dat gemakkelijk verkeerd kan uitpakken. Voor je het weet wordt het een vloedgolf aan vagelijk verwante werken, waarin de toeschouwer kopje onder gaat voordat hij halverwege is. Maar dat is, gelukkig, allesbehalve het geval. Han Steenbruggen is er wonderwel in geslaagd om een expositie te maken die binnen de smalle kaders van het onderwerp tegelijk harmonieus en levendig is en geen moment verveelt. Dat heeft vooral te maken met de keuze om de opgenomen werken niet te rangschikken op techniek, maar te integreren in een groter geheel. Foto’s hangen naast schilderijen, ruimtelijk werk wordt gepresenteerd in combinatie met tekeningen. En steeds zijn de opstellingen verrassend, en dat is een prestatie te noemen. Zeker, het is wel veel. Maar dat de  tentoonstelling toch overtuigt is niet zozeer ondanks, maar eerder dankzij deze veelheid en verscheidenheid. Als je je probeert voor te stellen hoe een tentoonstelling met enkel waddenschilderkunst eruit had gezien,  vrees ik dat die van een dodelijke saaiheid was geworden. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de verrassingselementen vaak van ‘buitenaf’ komen, van kunstenaars en fotografen wier werk niet eerder in Belvedère te zien was. Zonder die verfrissende externe inbreng zou Improvisaties op wind, water, wad onmiddellijk een stuk minder interessant zijn geweest. Hier en daar zitten (onvermijdelijk bij een tentoonstelling van deze omvang) wel wat zwakke plekken; er hangen werken die ook al in een ander verband zijn getoond en waarvan de waddenconnectie toen volstrekt onduidelijk was. En cynische bezoekers zouden zich zelfs kunnen afvragen of sommige werken de thema-gerelateerde titels waaronder ze nu worden gepresenteerd vóór deze expositie ook al hadden, of dat ze voor de gelegenheid zijn aangepast. Maar dat zijn kleinigheden.

Improvisaties op wind, water, wad is een mooie tentoonstelling geworden die, zeker in het zomerseizoen, op goede bezoekersaantallen mag rekenen. Hij brengt een belangrijk aspect van het noordelijk landschap op een geïnspireerde manier in beeld, dus in dat opzicht is hij zeker geslaagd te noemen. Dat neemt niet weg dat je gaandeweg het gevoel krijgt dat deze expositie ook een afsluiting is, of in ieder geval zou moeten zijn. Want met deze presentatie is het thema, in ieder geval in Belvedère, uitputtend behandeld. Wat volgt kan eigenlijk alleen maar tegenvallen.

De afgelopen tijd hebben we kennis kunnen nemen van de vorderingen van het beoogde Kunstpaviljoen Eb en Vloed van Thom Mercuur in Lauwersoog. Als dat museum er ooit komt (en wie hoopt dat niet?), dan is de zee, de wind, het water en alles wat daarmee samenhangt, zijn thema. Hij moet als geen ander in staat worden geacht zelfs binnen de nauwe begrenzingen van dat thema boeiende tentoonstellingen te maken. Dus het zou Museum Belvedère sieren als ze dat, als gebaar van respect voor de man zonder wie het museum er niet was geweest, mee laten wegen in hun plannen voor de toekomst en dat onderwerp aan hem zouden laten. Dat zou dan tevens een kans bieden om de bandbreedte van het eigen expositiebeleid te verruimen. Want de tijden zijn veranderd. Museum Belvedère, ooit begonnen als alternatief museum in en voor Friesland, is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een centrum voor moderne en hedendaagse noordelijke kunst, met de nadruk op Friesland. Dat is een sterke en aantrekkelijke formule, die erom vraagt om verder te worden ontwikkeld. Het noorden telt, zowel in als buiten Friesland, nog andere kunstenaars die een podium in Oranjewoud ten volle zouden verdienen. En daar zou ik graag een paar waddengezichtjes voor inruilen.

 

woensdag 27 mei 2015

TOPPRIJS VOOR RINSEMA

Dat het Rinsema-doosje in de NRC-veiling wel eens ruim boven de richtprijs uit zou kunnen komen, was iets waar veel mensen in het circuit wel rekening mee hielden. Immers, richtprijzen worden vastgesteld op basis van eerder gehaalde resultaten. Maar als die er niet zijn, wordt een richtprijs een voorzichtige schatting, ten dele gebaseerd op de limiet die met de inbrenger is overeengekomen. De rest is dan aan de bieders. En die waren er gisteravond. Gistermiddag stond de teller nog op 5000 euro, maar 's avonds werd het menens. Het lot werd uiteindelijk digitaal afgehamerd voor 31.000 euro. En dat hadden weinigen verwacht!

zondag 10 mei 2015

OVER EEN KISTJE VAN THIJS RINSEMA




Een van de meest interessante lots in de nieuwe NRC-kunstveiling, die afgelopen week door veilinghuis Adams op Invaluable is gepubliceerd, is, zeker voor Noordkunst-liefhebbers, dit houten doosje dat Thijs Rinsema in het midden van de twintiger jaren van de vorige eeuw maakte. Het wordt omschreven als ‘Superb Merz/Dada collage box by Schwitters and Rinsema’, en hoewel op die beschrijving weinig valt af te dingen, is het misschien toch interessant om het eens nader te bekijken.
Het verhaal van de gebroeders Rinsema en de legendarische Dada-tijd in Drachten mag, hoop ik, als bekend worden verondersteld. In de verslagen valt te lezen hoe Kurt Schwitters tijdens zijn bezoeken aan Drachten vaak samen met Thijs Rinsema de straat opging om allerlei papiertjes te zoeken, die vervolgens werden uitgestort op de keukentafel om te worden verwerkt tot zgn. Merz-collages. Beide mannen werkten zij aan zij, becommentarieerden elkaars ontwerpen en leenden materialen, zodat het uiteindelijk vaak moeilijk was om vast te stellen op wiens naam een werk moest worden gesteld. In het verlengde hiervan maakten ze ook de befaamde doosjes, of ‘Kästchen’, zoals Schwitters ze noemde. In Drachten werd de hulp ingeroepen van een plaatselijke meubelmakerij, die uit multiplex kleine kistjes maakte die vervolgens door Rinsema en/of Schwitters met papier werden beplakt. Daarna werden ze teruggebracht naar de meubelmaker, waar met groot vakmanschap de papieren ontwerpen werden omgezet in collages samengesteld uit verschillende soorten en kleuren hout.
 
Hoeveel van deze kistjes precies zijn gemaakt valt moeilijk te zeggen. Enerzijds werden ze door collega-kunstenaars (bijvoorbeeld Charley Toorop) op waarde geschat en is een aantal opgenomen in diverse collecties. Anderzijds zijn ze door Rinsema ook wel gebruikt als ruilmiddel voor praktische zaken en we mogen aannemen dat een deel verloren is gegaan. Dat nu een exemplaar op de markt komt, is dus zeker bijzonder te noemen.

Daarbij komt dat dit exemplaar een onberispelijke provenance heeft. Rinsema’s kleinzoon geeft in zijn boek Thijs Rinsema: eigenzinnig en veelzijdig (2011) een uitgebreid verslag van de geschiedenis van het object. Het werd ooit rechtstreeks uit de Rinsema-nalatenschap verworven door Thom Mercuur voor het Fries Museum, en werd van daaruit onder meer uitgeleend voor de grote tentoonstelling Tendenzen der Zwanziger Jahre die in 1977 in Berlijn werd gehouden. Daar trokken de doosjes de aandacht van kunstverzamelaar Co de Koning, die kunsthandelaar Adriaan Venema opdracht gaf voor hem uit te kijken naar zo’n doosje. Maar toen Venema hem een poosje later een aanbod deed, besloot hij toch van de koop af te zien. Hij vond het doosje in kwestie minder mooi dan het exemplaar dat hij eigenlijk had willen hebben. Een poos later besloot Mercuur echter dat hij voor het Fries Museum geld nodig had en Rinsema-een doosje wilde verkopen. Hij benaderde Venema, die op zijn beurt De Koning inlichtte. Die liet zich deze onverwachte tweede kans niet ontgaan en kocht het ter plekke. Ondanks het feit dat hem onmiddellijk een veel groter bedrag werd geboden, hield hij het in zijn bezit. Tot nu.

De Konings aanvankelijke bedenkingen zijn wel begrijpelijk. Dit exemplaar lijkt met zijn sobere vlakverdeling dichter te staan bij de Stijl dan bij de extravagantie van Dada. De duidelijker door Schwitters geïnspireerde ontwerpen, vaak met onregelmatiger vormen en letters, zijn aantrekkelijker en kunsthistorisch interessanter (zie bijvoorbeeld het YouTube-filmpje hieronder). Misschien zou je zelfs kunnen zeggen dat het daarom meer voor de hand ligt om dit doosje toe te schrijven aan Rinsema alleen. Maar de doosjes kwamen voort, zoals gezegd, uit een periode van nauwe samenwerking, zodat de nadrukkelijke vermelding van Schwitters (al was het alleen maar om veilingtechnische redenen) niet onterecht genoemd kan worden.

Vergelijk het volgende filmpje van Sjoerd Osinga op YouTube:  https://youtu.be/1p8hYXUVOZY
Als je kon kiezen, was de keus niet echt moeilijk. Maar helaas, die keuze is er niet. Op de kunstmarkt moet je het doen met wat er is. En dat er iets is, is in dit geval al heel opmerkelijk.
 
De veiling wordt voor NRC verzorgd door Veilinghuis Adams in Amsterdam, en wordt gepubliceerd op Invaluable, waar u kunt inloggen en online meebieden. De startprijs bedraagt 4000 euro.


 

 

 

 

zaterdag 2 mei 2015

RUDY LANJOUW TUSSEN WAL EN SCHIP






‘Je mag blij zijn als je voor je vóór je veertigste één goed schilderij maakt’, placht Martin Tissing tijdens zijn docententijd op Academie Minerva te zeggen tegen zojuist geslaagde studenten. Een weinig aanlokkelijk perspectief misschien voor een generatie voor wie alles hevig en vooral snel moest gaan. Een ster zijn voor je dertig bent, dat was het devies. En sommigen lukte dat ook, in een cultuur die steeds meer leek toe te spitsen op alles wat jong en nieuw was. Dat wil zeggen, een poosje.  Want wie nu een blad als Kunstbeeld van tien of twintig jaar geleden doorbladert, kan moeilijk anders concluderen dan dat veel van die jonge kometen blijkbaar even snel zijn opgebrand als ze kwamen, of in het beste geval nog slechts zachtjes op de achtergrond flakkeren.

Ik moest aan Tissings uitspraak denken toen ik onlangs op Facebook een werk tegenkwam van Rudy Lanjouw. Niet voor het eerst, want al een poos gebruikt hij Facebook als een podium om zijn laatste werk te presenteren. Boeiend, want als je hem volgt, zie je wat hij aan het doen is en wat er in zijn  werk gebeurt. En dat is genoeg reden om het een keer onder de aandacht te brengen.

Rudy Lanjouw woont en werk in Assen, en is autodidact. In de jaren negentig was hij een vaste exposant in de galerie van Jan Katuin in Groningen, iets wat hem noch de galerie windeieren legde. Geen kunstbeurs of je kwam Galerie Katuin tegen, met werk van Rudy Lanjouw. Toen Jan Katuin was verhuisd naar Spanje en de galerie werd voortgezet door Johan Scheepsma bleef Lanjouw een graag geziene exposant. Maar toen kwam de crisis. In 2012 sloot Anderwereld de deuren, en ook Lanjouws nieuwe galerie Smarius kon het op den duur niet bolwerken. En zo had hij, zoals zovele andere noordelijke kunstenaars, geen podium meer in zijn eigen regio. Dat was een van de redenen waarom hij in 2012 inzette voor de Kunstsalon,  een tentoonstellingsruimte in een groot herenhuis aan de vaart in Assen, waarover ook op KFN eerder uitgebreid werd bericht. Het initiatief werd enthousiast ontvangen, zowel door het publiek als door de gemeente Assen, maar toen het pand vorig jaar werd verkocht, verdween ook de Kunstsalon uit beeld. Wie nu zijn werk wil zien, is aangewezen op de weekenden dat hij zijn bijna museale atelier op een industrieterrein in Assen openstelt voor het publiek.

Want Lanjouw  werkt door, onverdroten, ondank het feit dat hij veel meer werk produceert dan hij kan exposeren, laat staan verkopen. Op Facebook laat hij zien waar hij mee bezig is. En dat is boeiend. Want waar zijn vroege werk nog wel eens mank ging aan een zekere oppervlakkigheid, waar echo’s van grote internationale kunstenaars soms al te nadrukkelijk in doorklonken, heeft zijn werk van de laatste jaren aan diepgang gewonnen en heeft hij steeds meer een herkenbare eigen stijl gevonden.

Rudy Lanjouw werkt niet noordelijk realistisch, hij is geen Fries, nooit lid geweest van de Ploeg, en schildert eb noch vloed. Kortom, hij heeft zo ongeveer alles tegen, zou je zeggen. Hij past niet goed in de profielen die de verschillende instellingen voor hun tentoonstellingsbeleid hebben ontwikkeld. Nu zoveel galeries in het noorden zijn verdwenen, is het des te meer de taak van musea en CBK’s in de regio om een platform te bieden aan lokale kunstenaars wier werk de moeite waard is, los van het feit of ze, nationaal of internationaal, ‘belangrijk’ zijn. Museum Belvedère in Oranjewoud mag in dat verband als voorbeeld dienen. En in dat licht gezien verdient het werk van Rudy Lanjouw het zeker om ook in de eigen regio gezien te worden.

.