dinsdag 29 november 2016

DE KUNST EN HET LEVEN: OVER JENTSJE POPMA



De zondagmiddag op Nederland 2 is traditioneel voor de regionale omroepen, dus ook voor Omrop Fryslân. De uitzendingen zijn ook in het Fries. Dat schijnt belangrijk te zijn voor de regionale identiteit. Niet geheel onlogisch, maar op die manier wordt wel vrijwel iedereen die niet in het bezit is van een West-Germaanse talenknobbel eigenlijk voorbaat uitgesloten. En soms is dat jammer. Bijvoorbeeld afgelopen zondag, toen een documentaire werd uitgezonden over de schilder Jentsje Popma. Vaak zijn kunstenaarsportretten wel boeiend, maar ook een beetje voorspelbaar. In dit geval pakte het, in ieder geval voor mij, anders uit. 




Jentsje Popma is vijfennegentig jaar geworden en de documentaire De Flecht nei it ljocht [De vlucht naar het licht] is bedoeld als een eerbetoon aan een schilder wiens felgekleurde Friese landschappen al decennia de wanden van grote en kleine kunsthandels en galeries in  Friesland sieren. Wie een bohémien op leeftijd had verwacht, à la Sjoerd de Vries, komt bedrogen uit. Hier zit een bescheiden man met een doorgroefd gelaat, met ogen die regelmatig in een onbestemde verte staren en die welhaast omgeven lijkt door een waas van melancholie en eenzaamheid. Hij is schilder, of beter, hij was schilder, want zijn atelier en alle schilderijen die er nog instonden heeft hij onlangs weggegeven aan een stichting die er een meditatiecentrum van wil maken. Schilderen, dat was vroeger. Wat overblijft is het leven, wat er nog van rest.

Klaas Werumeus Buning werkt aan zijn portret en vraagt hem naar zijn laatste schilderij. Het gaat over het verdwijnen uit het leven, zegt Popma. Het heet ‘De vlucht naar het licht’. Het heeft te maken, zegt hij, met mensen die een einde aan hun leven maken, Joost Zwagerman, Eugéne Brands. Het laat een opening in het wolkendek zien, een blauw vlak waarin de mensen verdwijnen.

  

Bij de kunstenaar thuis, in de schemering. Popma brengt thee. De kopjes trillen in zijn handen. Schilderen doet hij al een poos niet meer, zegt hij. Het komt er niet meer van. Ouderdom, en de laatste jaren moest hij zijn vrouw verzorgen. Ze is nu overleden. Op de achtergrond hangt een portret dat hij ooit van haar maakte, en de camera zoomt in op een ingelijste foto, beide van haar als jonge vrouw. Heel veel heeft hij niet te zeggen. Er vallen lange stiltes waarin de camera inzoomt op zijn gezicht, waarop het verdriet af en toe vlak onder de oppervlakte lijkt te liggen. 

Je schrikt bijna als een harde vrouwenstem het overneemt en, zoals dat in kunstdocumentaires hoort, vertelt over zijn opleiding en zijn werk in opdracht in de jaren vijftig en zestig en hoe hij daarna besluit zich alleen nog te richten op het Friese landschap, en de manier waarop dat onder zijn ogen steeds verder wordt aangetast door de moderne tijd. Het verstoort even de sfeer, net als de passages waarin zijn schilderijen net iets te uitbundig worden aangeprezen. Want deze film gaat, naar blijkt, eigenlijk veel meer over de man dan over zijn werk.

Popma rijdt door de provincie, over binnenwegen. De vogels zijn vrijwel verdwenen, zegt hij. Even leeft hij op als hij een boer tegenkomt die zijn koeien de weg over drijft naar het weiland. Het doet hem denken aan vroeger. Want het moderne landschap is alleen nog maar ‘productie, productie, productie’. Nee, dan de omschrijving die Rudy Hodel ooit gaf van zijn werk als een ‘ode aan Gods schepping’. Dat deed hem goed.

Maar het leven is hier, en nu. Zolang het duurt. En dan maken mensen zich druk over dingen. Bijvoorbeeld of Jentsje Popma eigenlijk niet een overzichtstentoonstelling zou moeten krijgen. Goed bedoeld natuurlijk, en wie zou het hem misgunnen? De vraag is of dat, zoals sommigen willen, in het Fries Museum zou moeten. Directeur Kris Callens heeft laten weten dat daar geen sprake van kan zijn. Het Fries Museum heeft geen ruimte en richt zich bovendien op kunstenaars met een internationale bekendheid, of kunstenaars die de Gerrit Benner prijs hebben gekregen. Het lijkt een beetje een bijeengeraapte redenering, maar dat zij hem vergeven. Je kunt als niet-Fries nu eenmaal niet gewoon zeggen dat zijn schilderijen niet het niveau hebben waar het museum naar streeft. Wat dan ben je opeens weer, net als Wim van Krimpen eerder, de arrogante buitenstaander die niets van Friese kunst begrijpt. Maar gelijk heeft hij wel. Jentsje Popma maakt deel uit van de lokale Friese kunstwereld en het zou goed zijn als hij ook daar werd geëerd, in een lokaal museum. Nu het Fries Museum geleidelijk blijk geeft van hogere ambities, moeten er andere maatstaven gelden.  Bij zijn aantreden liet Wim van Krimpen aantekenen dat wat hem betreft niet iedere kunstenaar die lang genoeg leefde automatisch een overzichtsexpositie zou krijgen. Er moest ook aandacht zijn voor kwaliteit. Het werd hem, zoals wel meer, niet in dank afgenomen. En nu staat Kris Callens voor dezelfde keuze.





Jentsje Popma maakte schilderijen van het Friese landschap, en dat vinden mensen mooi. Misschien niet eens in de eerste plaats omdat het zulke goede schilderijen zijn, maar omdat ze een landschap herkennen dat hún landschap is, de grond waarmee ze zich verbonden voelen, ongeveer zoals sommige Groningers Jannes de Vries mooi vinden. En dat mag uiteraard. Dat kan stemmen tot voldoening en tevredenheid. Maar er is geen reden om, zoals in een ander programma gebeurde, door te draven over ‘internationaal niveau’, want dan hou je jezelf voor de gek en andere mensen ook. En Popma zelf is er ook te nuchter voor: ‘Als ik dood ben, weet na tien jaar niemand meer wie Jentsje Popma was’.

Misschien is het wel de verdienste van dit gefilmde portret dat die weigering van het museum, hoe terecht ook, in het licht van deze film ook iets bruuts krijgt, dat artistieke en menselijke maatstaven hier niet helemaal meer samenvallen. Want meer nog dan een beeld van een kunstenaar is dit een document humain, een blik op het eind van een menselijk leven waarin veel dingen, en zelfs de kunst, even hun eerdere belang lijken te verliezen.  Natuurlijk, morgen dienen dezelfde vragen zich weer aan, maar in ieder geval zolang de film duurt, lijkt het leven uit te stijgen boven de kunst.

De documentaire eindigt met een shot van Popma op de dijk, met de zee op de achtergrond. Hij praat over zijn vrouw, met wie hij drieënzestig jaar getrouwd is geweest. Het is moeilijk. Lange stiltes. In de laatste seconden, terwijl hij wegloopt van de camera in het licht achter de dijk, zegt hij nog: ‘En nu willen ze dat ik een overzichtstentoonstelling krijg in het Fries Museum, omdat ik zo oud geworden ben. Voor mij hoeft het niet.’ En ik geloof hem. Op zijn vijfennegentigste is deze treurige man niet meer bezig is met roem en erkenning, de dingen van die wereld die hij eigenlijk al achter zich heeft gelaten.





Het ga je goed, Popma. Ik hoop dat er mensen zijn die voor je zorgen en af en toe wat vreugde brengen in je dagen. Van mij mag je honderd worden, maar ik weet niet of dat iets is waar je zelf naar uitkijkt. Maar dit was wel een heel mooi portret.

En die overzichtstentoonstelling in het Fries Museum? Ach nee, laat maar.





De documentaire is terug te zien op: